Bij veel van de eerste families die Wilhelminaoord bevolken worden ongevraagd ‘ingedeelden’ in huis gestopt. Zo sturen de ‘Regenten van de Stads Armen Kamer te Schiedam’ met de gezinnen van Hendrik Deems, Hendrik Penning en Jacobus Hille zes weeskinderen mee om over hen te verdelen. Zomer 1822 beginnen ze hun samenwoning. Dat gaat niet altijd goed.

Kolonist Jacobus Hille overlijdt een half jaar na aankomst en zijn weduwe kan absoluut niet overweg met de twee bij haar ingedeelde wezen. De jongen heet Wouter van Duijn en is ongeveer 14 jaar en het ingedeelde meisje is vermoedelijk – de inschrijvingen zijn erg onduidelijk – al twintig. Zij heet Catharina Bärenfanger, maar die naam wordt ook wel geschreven als Berenvanger of Berenpinger en verderop voegt de subcommissie Schiedam er nog een variatie aan toe.

Maar eerst laat de subcommissie weten dat de weduwe Hille ‘zich bij voortduuring bezwaard gevoelt met de inwooning van Catharina Berenfanger en Wouter van Duyn die beide tot den protestantschen godsdienst behoren, terwijl de wed. roomsch is’.

Dat godsdienstprobleem is, merkt de directeur van de kolonie terecht op, de eigen schuld van Schiedam. Ze hebben zelf een rooms gezin met protestantse wezen naar de kolonie gestuurd. Maar voor de rest kan hij zich best voorstellen dat de weduwe Hille problemen met deze twee heeft. Hij denkt dat ‘Catharina Berenfanger aan eene ziekte, de gevolgen van een vroeger schandelijke levenswijze laboreerd (waarmede zij is hier gekomen doch toen niet bij mij bekend) die haar zeker aan ieder huisgezin tot een last zoude doen verstrekken’. Het is de vraag of de directeur wel gekwalificeerd is om zulke diagnoses te kunnen stellen, maar hij heeft er nog eentje. Hij meldt dat ‘Wouter van Duin is een jongen wiens zwakke geest vermogens, hem tot bijna alles onbekwaam maken.’

De jongeman houdt de eer aan zichzelf. Hij is vijftien jaar als hij van de kolonie deserteert. Catharina Bärenfanger en de weduwe Hille blijven elkaar het leven zuur maken. Het komt tot uitbarsting als de weduwe een jaar later kennis heeft gekregen aan een mede-kolonist, een weduwnaar uit Limburg. Hij heet Caspar Bollen en ze hebben trouwplannen. Als dreigt dat ze met Catharina opgescheept zal blijven zitten, werpt ze zelfs haar moeder in de strijd, blijkens een brief van de subcommissie Schiedam:

‘De moeder van de wed. Jacobus Hille, heeft zich tot onze vergadering vervoegd en ons kennis gegeven, dat hare dochter zich andermaal in het huwelijk zoude begeven, dat dat huwelijk reeds voor den etat civil was voltrokken, dog nog niet kerkelijk, om redenen haar aanstaande man vooraf verlangde zij ontslagen wierd van Catharina Beerevinger welke bij haar is ingedeeld.’ De weduwe Hille en haar moeder hebben ook al bedacht hoe dit voor elkaar te krijgen.

Nog een andere Schiedammer in Wilhelminaoord is ‘den kolonist Egbert den Held, welke volgens haar voorgeven dat meisje gaarne wenschte te hebben omdat zijn vrouw ziek en sukkelende is’.

Maar het gaat niet door. Het is november 1824, het huwelijk is voltrokken en blijkbaar woont Catharina nog steeds bij hun in huis, want de directie meldt ‘dat Bollen tegenwoordige man van de wed. Hille, welk zich thans met Catharina Berenvanger belast vind, zich daar van gaarne zag ontslagen’. En dan komt de directeur toch met een oplossing. Ook in de andere gezinnen loopt het niet perfect en er wordt een speciale huisverzorger aangetrokken voor de Schiedamse wezen. Dan komt er na tweeëneenhalf jaar eindelijk een einde aan een allesbehalve harmonieuze samenleving.

© 2008 Wil Schackmann