Als een plaatselijke subcommissie van weldadigheid iemand in de kolonie plaatst, wil men hem of haar pas terug als men zeker weet dat de persoon de eigen kost kan verdienen. Men heeft geen zin om iemand na terugkeer weer financieel te moeten ondersteunen.
Zo ook Leiden. Met een van de allereerste proefkolonisten, Johannes van der Heijde, had men in 1818 de toen zestienjarige Jacobus Stephanus meegezonden. Maart 1825 is hij 22 jaar als hij wel eens de wijde wereld in wil. Hij wendt zich met dat verzoek tot de subcommissie Leiden, maar die informeert eerst bij de Maatschappij. En die adviseert negatief: ‘Op die van Jacobus Stephanus, dat deze nog niet in staat is op den duur voor zich te kunnen zorgen, dat het zelfs zeer twijffelachtig is of hij, ingeval hij ontslagen wierd, wel eene goede dienst heeft, zoo als hij voorgeeft.
Leiden volgt dat advies en laat de jongeman weten dat hij niet weg mag. Dat heeft gevolgen aan allebei de kanten van de pijplijn. Vanuit de kolonie wordt gemeld dat Jacobus ‘zedert er over zijn ontslag gehandeld word, zich minder vlijtig en gewillig tot den arbeid betoond te zijn’. En in Leiden gaat de moeder van Jacobus zich er mee bemoeien.
Zij vraagt aan de subcommissie ‘zijne demissie, onder voorgeven dat zij hem gaarne bij zich had en wel bij wevers werk voor hem vinden zou’.
De subcommissie heeft daar vraagtekens bij, ‘de zekerheid om alhier werk te erlangen, komt ons suspect voor’. En ze vragen zich af of ‘het wel geraden zijn zoude, het laatste verzoek intewilligen?’
Het is dan al augustus geweest, Jacobus heeft inmiddels zijn 23ste verjaardag gevierd en Leiden en de Maatschappij komen overeen om ‘hem nog dezen winter bij het huisgezin van vdHeyden te laten’. Tegelijk willen ze hem aansporen om in het voorjaar zich bij een boer in de omgeving te verhuren. Volgens Leiden maakt hij in Drenthe veel meer kans op zo’n boerenarbeidersplaats, ‘hetgeen hij hier zeer onzeker vinden zou’.
Maar een moeder is niet voor éen gat te vangen. Want een week na dat besluit komt Leiden met een verrassende mededeling. ‘En zie daar, zoo even brengt zijn moeder mij een brief van zekere Backer aan de Bles-dijke in dato 11 sept., inhoudende dat S. niet alleen des zomers landwerk bij hem erlangen, maar ook van nu af aan tot half meij bij hem door weven van linnen of ander diergelijke arbeid wekelijksch ƒ15.- verdienen kan.’
Leiden kondigt aan dat moeder Stephanus van plan is om naar Den Haag te gaan om die brief hoogstpersoonlijk aan het landelijk bestuur van de Maatschappij te laten zien. Maar zij zijn al om, Ze vragen ‘om een spoedig ontslag van den jongeling’. Kort daarop gaat Jacobus Stephanus naar Leiden, zijn moeder en zijn nieuwe werkgever. Of hij daar altijd zonder steun heeft kunnen bestaan, is onbekend.
© Wil Schackmann, 2008